Wie de typisch Britse comedyreeks The League of Gentlemen wel eens heeft gezien, zal de sfeer uit onderstaand reisverslag zeker herkennen. Zweefmakrelen Winfried, Bert en Henk maakten jaren geleden deel uit van deze historische expeditie naar de S(c)illy Isles, zo’n 25 mijl uit de kust van Lands End, het meest westelijke puntje van Engeland, waar zij enkele heel bijzondere ‘locals’ ontmoetten.
Bij aankomst op het hoofdeiland St. Mary’s valt het beloofde subtropische klimaat behoorlijk tegen. Het weer is bedompt en uit betrouwbare bron vernemen we dat het de slechtste dag sinds maanden is. Dat hebben we deze vakantie al vaker gehoord.
Op het foldertje, dat als lokkertje bij de boot werd uitgereikt, staat een plattegrond van het eiland. Maar dan wel zo misleidend, dat wij de indruk hadden dat dit slechts een klein gedeelte van het eiland was. In feite blijkt het hele eiland slechts 4 bij 4 kilometer groot te zijn!
De ‘stad’ omvat drie, vier straten, dus als we na een stief kwartiertje wandelen nog geen leuk restaurantje hebben ontdekt (wat wil je om 9 uur ‘s morgens?), zijn we het dorp al weer uit. Dan maar weer terug. In de drukste straat staat een sjofel figuur van rond de zeventig jaar met een draaiorgeltje. Hij draait doorlopend één liedje, namelijk ‘Land of hope and glory’ en dat klinkt nog behoorlijk vals ook. Na een poosje krijgt de draaiorgeldraaier concurrentie, als ene Vic zich bij hem voegt (zie foto). Deze heer heeft zich als vrouw verkleed en is naar later blijkt ‘eilandberoemd’. Aangezien hij zo mogelijk nog ouder is dan onze orgelman, is het niet echt een attractie. We gaan verder.
Gelukkig maakt voornoemd foldertje ook melding van een Vlinderparadijs in Longstone Centre. Dat is zeker de hoofdstad van het eiland, maken we elkaar wijs. Nou, het is in ieder geval een flink eind lopen. Waarschijnlijk lopen we in een cirkeltje, want die ‘hoofdstad’ blijkt gewoon het dorpje te zijn waar we vanmorgen al rondstruinden. De eerste papilliëre (een hok van 10 bij 30 meter) is voorzien van prachtige planten, stromende beekjes en zowaar… vlinders. Maar hoe kom je nou in de volgende vlinderkooi? Dat is lastig, want er is geen volgende, grtvrrr… Maar het ergste is dat het Vlinderparadijs werkelijk de énige bezienswaardigheid van belang is op het hele eiland. Voor die grap betaalden we 30 pond per persoon! En dat doen zo’n 2000 mensen per dag!
We druipen af richting dorp. Daar staat een prachtige bus uit de ‘happy days’ waarmee je een rondrit over het eiland kunt maken. Nou, de boot gaat voorlopig toch niet terug en we hebben verder weinig te doen, dus huppekee. Na een aantal blikjes drank te hebben ingeslagen in het enige winkeltje van belang, nemen we pontificaal plaats in de bus. Eigenlijk zijn alle plaatsen al gereserveerd, maar omdat we Nederlanders zijn mogen de meisjes op een kussen naast de bestuurder zitten. Dat zegt die ouwe snoepert waarschijnlijk al 50 jaar, maar goed, het streelt je toch.
Als hij instapt zie ik de chauffeur (zie inzet busfoto) voor het eerst goed, en heb onmiddellijk de neiging om weer uit te stappen. De goede man is minstens 70 en boezemt op het eerste gezicht weinig vertrouwen in. Dat verandert echter abrupt als hij het woord neemt, en het duidelijk wordt dat hij geen doorsnee reisleider is. Al na enkele meters stopt hij bij het eerste winkeltje en geeft een droogkomische beschrijving van de pui, de koopwaar en de winkeljuffrouw. Hierbij staat hij wijdbeens in het gangpad, met een strak gezicht en z’n pet scheef. Hup, verder weer, optrekken in de 2e versnelling en lekker doorhalen tot een gangetje van 5 mph om dan over te schakelen naar z’n drie.
Maar dan… een afdaling! Snel wordt het sleuteltje omgedraaid en met uitgeschakelde motor gaat het de heuvel af, want dat bespaart namelijk benzine. We naderen een kruising met een smal weggetje. ‘Look now, look! We’re crossing a motorway’, brult het menneke. En wanneer we een andere auto naderen seint onze bestuurder met zijn tweetonige claxon dat het een lieve lust is. Hij vertelt er gelijk bij dat dit mrs. Jones is, die elke dag haar dochter bezoekt, een halve mijl verderop. Aanbeland bij een hotel volgt een van de vele verwijzingen naar de chambermaids die het eiland bevolken. Als toeristen het eiland bezoeken, waarschuwt de bestuurder, zullen de chambermaids zich zo voordelig mogelijk voordoen, om het eiland – het liefst getrouwd – te kunnen ontvluchten. De vrouwelijke toerist is daarentegen zijn zeer geliefd bij de mannelijke bevolking. Vooral de bewoners van de nabij gelegen eilandjes zijn wanhopig op zoek naar vers bloed, want daar is sprake van inteelt, om niet over incest te spreken: de gehele bevolking heeft dezelfde achternaam.
Dan begint de chauffeur over de paartjes, die overal langs de weg en op het strand te zien zijn – ‘Look now, look: a honeymooncouple!’. Vooral de kleine bikini’s vindt hij leuk: ‘Hebben jullie dat ook in Holland?’ Dan volgt een warrig verhaal over de onvergetelijke kapitein Bouwman uit ‘Oekstkeest’, die bij het passeren van de eilanden de scheepshoorn van de ‘Rotterdam’ of de ‘Nieuw Amsterdam’ altijd krachtig liet schallen.
Na zo’n rondrit zijn we wel toe aan een pauze. Op een bankje in het stadspark (ter grootte van een tennisveld) genieten we van onze blikjes en bedenken een volgend plan: we gaan naar het museum! Ook dat blijkt een ramp, de naam museum onwaardig. Om vijf uur keert de boot terug naar Penzance, en doordat we op de woelige baren in slaap vallen, zijn we terug voor we er erg in hebben.
Je merkt het al: een aanrader !!!